Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1720

Datum uitspraak2008-10-24
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1047 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Er kon worden afgezien van eigen onderzoek naar oogfunctie: app. was niet onder behandeling voor haar klachten. Nadere motivering in hoger beroep voor functie van parkeercontroleur.


Uitspraak

07/1047 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 december 2006, 05/1891 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft naderhand een aanvulling daarop toegezonden. Voorts heeft het Uwv nadere stukken toegezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 21 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 22 augustus 2005 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 1.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, waardoor er vanaf 22 augustus 2005 een verlies aan verdienvermogen is tussen 15 en 25%. 2. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige kant van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. 3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd het niet zorgvuldig te achten dat de verzekeringsarts geen gericht onderzoek heeft verricht naar haar ogen. Voor het overige heeft zij herhaald dat zij praktisch geen gezichtsvermogen rechts heeft en dat er hierdoor snelle vermoeibaarheid optreedt en dat zij problemen heeft met het zien met het linkeroog, dusdanig dat zij de voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen. 3.2. Het Uwv is van opvatting dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de voor appellante vastgestelde belastbaarheid juist is vastgesteld. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Met betrekking tot de grief van appellante dat geen gericht medisch onderzoek is verricht naar haar ogen heeft de Raad geen aanknopingspunten om af te wijken van de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv daarover. Deze opvatting houdt in dat in de situatie van appellante kon worden afgezien van eigen onderzoek naar haar oogfunctie, nu zij voor haar klachten niet onder behandeling was, er voldoende informatie over haar aandoening (en de daaruit voortkomende problemen) aanwezig was, zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts met appellante over haar aandoening heeft gesproken en de situatie ten aanzien van haar ogen de laatste jaren gelijk was gebleven. 4.2. De Raad ziet voorts geen reden om de bevindingen van de verzekeringsartsen met betrekking tot de oogklachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Daartoe merkt de Raad op dat er in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vanuit is gegaan dat appellante niet langer dan tien minuten aaneengesloten kan lezen en niet langer dan twee uur per dag mag werken achter een computer, dat zij is aangewezen op ontspannen kijken en dat zij niet mag werken onder nul graden of in een tochtige, stoffige dan wel oogonvriendelijke omgeving. Verder is er vanuit gegaan dat zij niet ’s nachts kan werken en dat trillingen en klimmen vermeden moeten worden. Hiermee is volgens de Raad voldoende rekening gehouden met de klachten van appellante. 4.3. Aan de herziening van de WAO-uitkering ligt voorts ten grondslag dat appellante, gelet op de genoemde beperkingen, de functies van parkeercontroleur, inpakker en administratief ondersteunend medewerker kan vervullen. De Raad stelt in dit verband ten eerste vast dat pas in de fase van het hoger beroep naar voren is gekomen dat in de functie van parkeercontroleur in de winter soms onder nul graden moet worden gewerkt, terwijl in de FML als beperkende toelichting was aangegeven dat appellante niet onder nul graden mocht werken. Over de geschiktheid van deze functie heeft daarom in de fase van het hoger beroep alsnog overleg plaatsgehad tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts. Laatstgenoemde heeft daarbij aangegeven dat appellante in staat is om als parkeercontroleur in de buitenlucht ook bij temperaturen van onder nul graden te werken, zeker als hierbij wordt zorg gedragen voor passende oogbescherming. Als gevolg van deze uitkomst heeft het Uwv de functie van parkeercontroleur gehandhaafd als basis voor zijn berekening. De Raad heeft geen aanleiding gevonden deze conclusie voor onjuist te houden. Ook wat betreft de overige functievereisten in de drie in aanmerking genomen functies is de Raad niet gebleken dat deze aanleiding kunnen geven tot indeling van appellante in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse dan 15 tot 25%. 4.4. Nu een voldoende deugdelijke onderbouwing wat betreft de functie van parkeercontroleur pas in de fase van het hoger beroep is verkregen, komt het bestreden besluit, ondanks de juistheid van de klasse, voor vernietiging in aanmerking. Wel bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten. 4.5. Dit betekent dat ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. 5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in beroep of in hoger beroep is de Raad niet gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 21 juni 2006 gegrond en vernietigt dit besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. Dierdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) C. Dierdorp. RB